Нидерландский язык

Нидерландский язык. Личное местоимение

Нидерландский язык. Личное местоимение

лицо сказуемое дополнение
1л. ед.ч. ik ('k) mij (me)
2л. ед.ч., неформальное jij (je) jou (je)
2л. ед.ч., формальное u u
2л. ед.ч., южный gij (ge) u
3л. ед.ч., м.р. hij (-ie) hem ('m)
3л. ед.ч., ж.р. zij (ze) haar ('r, d'r)
3л. ед.ч., ср.р. het ('t) het ('t)
1л. мн.ч. wij (we) ons
2л. мн.ч., неформальное jullie (je) jullie (je)
2л. мн.ч., формальное u u
2л. мн.ч., южный gij (ge) u
3л. мн.ч., одушевл. zij (ze) hun, hen (ze)
3л. мн.ч., неодушевл. zij (ze) die (ze)

Нидерландский язык. Артикль

Нидерландский язык. Артикль

Dutch
м.р. ед.ч. ж.р. ед.ч. ср.р. ед.ч. мн.ч. (для всех падежей)
И.п. de de het de
Р.п. van de / des van de / der van het / des van de / der
Д.п. (aan / voor) de (aan / voor) de (aan / voor) het (aan / voor) de
В.п. de de het de

Неправильные глаголы

Inf. p.1, Sg Pret., Sg. Pret., Pl. Ptc. II Перегласовка
bakken (жарить) bakte bakten gebakken
bannen () bande banden gebannen
barsten (лопаться) barstte barstten gebarsten
bederven (портить) bedierf bedierven bedorven e-ie-o
bedriegen (обманывать) bedroog bedrogen bedrogen ie-ō-ō
beginnen (начинать) begon begonnen begonnen i-o-o
belijden (признавать) beleed beleden beleden ij-ē-ē
bergen (прятать) borg borgen geborgen e-o-o
bersten () berstte, borst berstten, borsten geborsten e-o-o
bevelen (приказывать) beval bevalen bevolen ē-a/ā-ō
bezwijken () bezweek bezweken bezweken ij-ē-ē
bidden (просить) bad baden gebeden i-a/ā-ē
bieden (предлагать) bood boden geboden ie-ō-ō
bijten (кусать) beet beten gebeten ij-ē-ē
binden (связывать) bond bonden gebonden i-o-o
blazen (дуть) blies bliezen geblazen ā-ie-ā
blijken (оказываться) bleek bleken gebleken ij-ē-ē
blijven (оставаться) bleef bleven gebleven ij-ē-ē
blinken (сверкать) blonk blonken geblonken i-o-o
braden (жарить) braadde braadden gebraden
breken (ломать) brak braken gebroken ē-a/ā-ō
brengen (приносить) bracht brachten gebracht cht:e-a
brouwen (варить пиво) brouwde brouwden gebrouwen
buigen (гнуть) boog bogen gebogen ui-ō-ō
delven (копать) dolf, delfde dolven, delfden gedolven e-o-o
denken (думать) dacht dachten gedacht cht:e-a
dingen () dong dongen gedongen i-o-o
doen (делать) deed deden gedaan oe-ē-ā
dragen (носить) droeg droegen gedragen ā-oe-ā
drijven (гнать) dreef dreven gedreven ij-ē-ē
dringen (проникать) drong drongen gedrongen i-o-o
drinken (пить) dronk dronken gedronken i-o-o
druipen (капать) droop dropen gedropen ui-ō-ō
duiken (нырять) dook doken gedoken ui-ō-ō
dunken (думаться) docht dochten gedocht cht:u-o
durven (осмеливаться) durfde, dorst durfden, dorsten gedurfd v.p.p.
dwingen (заставлять) dwong dwongen gedwongen i-o-o
eten (есть) at aten gegeten ē-a/ā-ē
fluiten (играть на флейте) floot floten gefloten ui-ō-ō
gaan (идти) ging gingen gegaan ā-i-ā
gelden (стоить) gold golden gegolden e-o-o
gelijken () geleek geleken geleken ij-ē-ē
genezen (лечить) genas genazen genezen ē-a/ā-ē
genieten (наслаждаться) genoot genoten genoten ie-ō-ō
geven (давать) gaf gaven gegeven ē-a/ā-ē
gieten (лить) goot goten gegoten ie-ō-ō
glijden (скользить) gleed gleden gegleden ij-ē-ē
glimmen (блестеть) glom glommen geglommen i-o-o
graven (копать) groef groeven gegraven ā-oe-ā
grijpen (хватать) greep grepen gegrepen ij-ē-ē
hangen (висеть) hing hingen gehangen a-i-a
hebben (иметь) heb had hadden gehad e-a-a
heffen (поднимать) hief hieven geheven e-ie-ē
helpen (помогать) hielp hielpen geholpen e-ie-o
heten (называть) heette heetten geheten
hijsen () hees hesen gehesen ij-ē-ē
houden (держать) hield hielden gehouden ou-iel-ou
houwen (рубить) hieuw hieuwen gehouwen ouw-ieuw-ouw
jagen (охотиться) jaagde, joeg jaagden, joegen gejaagd ā-oe-ā
kerven () korf , kerfde korven, kerfden gekorven, gekerfd e-o-o
kiezen (выбирать) koos kozen gekozen ie-ō-ō
kijken (смотреть) keek keken gekeken ij-ē-ē
kijven (ссориться) keef keven gekeven ij-ē-ē
klimmen (карабкаться) klom klommen geklommen i-o-o
klinken (звенеть) klonk klonken geklonken i-o-o
kluiven () kloof kloven gekloven i-o-o
knijpen (щипать) kneep knepen geknepen ij-ē-ē
komen (приходить) kwam kwamen gekomen ō-wa-ō
kopen (покупать) kocht kochten gekocht cht:ō-o
krijgen (получать) kreeg kregen gekregen ij-ē-ē
krijsen () krijste, krees krijsten, kresen gekrijst, gekresen ij-ē-ē
krijten () kreet kreten gekreten ij-ē-ē
krimpen (сжиматься) kromp krompen gekrompen i-o-o
kruipen (ползать) kroop kropen gekropen ui-ō-ō
kunnen (мочь) kan kon konden gekund v.p.p.
kwijten () kweet kweten gekweten ij-ē-ē
lachen (смеяться) lachte lachten gelachen
laden (грузить) laadde laadden geladen
laten (оставлять) liet lieten gelaten ā-ie-ā
lezen (читать) las lazen gelezen ē-a/ā-ē
liegen (лгать) loog logen gelogen ie-ō-ō
liggen (лежать) lag lagen gelegen i-a/ā-ē
lijden (страдать) leed leden geleden ij-ē-ē
lijken (походить) leek leken geleken ij-ē-ē
lopen (бежать) liep liepen gelopen ō-ie-ō
luiken () look loken geloken ui-ō-ō
malen (молоть) maalde maalden gemalen
melken (доить) molk, melkte molken, melkten gemolken e-o-o
meten (мерить) mat maten gemeten ē-a/ā-ē
mijden (избегать) meed meden gemeden ij-ē-ē
moeten (иметь необходимость) moet moest moesten gemoesten v.p.p.
mogen (иметь разрешать) mag mocht mochten gemogen, gemoogd, gemocht v.p.p.
nemen (брать) nam namen genomen ē-a/ā-ō
nijgen (кланяться) neeg negen genegen ij-ē-ē
nijpen (щипать) neep nepen genepen ij-ē-ē
ontginnen (возделывать) ontgon ontgonnen ontgonnen i-o-o
plegen (иметь обыкновение) placht plachten gepleegd cht:ē-a
pluizen () ploos plozen geplozen ui-ō-ō
prijsen () prees prezen geprezen ij-ē-ē
raden (советовать) raadde, ried raadden, rieden geraden ā-ie-ā
rieken () rook roken geroken ie-ō-ō
rijden (ездить) reed reden gereden ij-ē-ē
rijgen (нанизывать) reeg regen geregen ij-ē-ē
rijten () reet reten gerepen ij-ē-ē
rijzen (подниматься) rees rezen gerezen ij-ē-ē
rinnen () ron ronnen geronnen i-o-o
roepen (кричать) riep riepen geroepen
ruiken (пахнуть) rook roken geroken
scheiden (отделять) scheidde scheidden gescheidden
schelden (ругать) schold scholden gescholden
schenden (портить) schond schonden geschonden
schenken (разливать) schonk schonken geschonken
scheppen (черпать) schiep schiepen geschapen
scheren (стричь) schoor schoren geschoren
schieten (стрелять) schoot schoten geschoten
schijnen (светить) scheen schenen geschenen
schijten () scheet scheten gescheten
schrijden () schreed schreden geschreden
schrijven (писать) schreef schreven geschreven
schrikken (пугать) schrok schrokken geschrokken
schuilen (прятаться) schuilde, school schuilden, scholen geschuild, gescholen
schuiven (двигать) schoof schoven geschoven
slaan (бить) sloeg sloegen geslagen
slapen (спать) sliep sliepen geslapen
slijpen (точить) sleep slepen geslepen
slijten (изнашивать) sleet sleten gesleten
slinken () slonk slonken geslonken
sluiken () slook sloken gesloken
sluipen (красться) sloop slopen geslopen
sluiten (закрывать) sloot sloten gesloten
smelten (плавить) smolt smolten gesmolten
smijten (бросать) smeet smeten gesmeten
snijden (резать) sneed sneden gesneden
snuiten (сморкаться) snoot snoten gesnoten
snuiven (сопеть) snoof snoven gesnoven
spannen (натягивать) spande spanden gespannen
spijten (сожалеть) speet speten gespeten
spinnen (прясть) spon sponnen gesponnen
splijten (колоть) spleet spleten gespleten
spouwen () spouwde spouwden gespouwen
spreken (говорить) sprak spraken gesproken
springen (прыгать) sprong sprongen gesprongen
spruiten () sproot sproten gesproten
spugen () spoog, spuugde spogen, spuugden gespogen, gespuugd
spuiten (поливать) spoot spoten gespoten
staan (стоять) stond stonden gestaan
steken (колоть) stak staken gestoken
stelen (красть) stal stalen gestolen
sterven (умирать) stierf stierven gestorven
stijgen (подниматься) steeg stegen gestegen
stijven (крахмалить) steef steven gesteven
stinken (вонять) stonk stonken gestonken
stoten (толкать) stootte, stiet stootten, stieten gestoten
strijden (бороться) streed streden gestreden
strijken (гладить) streek streken gestreken
stuiven () stoof stoven gestoven
tijgen () toog togen getogen
treden (вступать) trad traden getreden
treffen (достигать) trof troffen getroffen
trekken (тянуть) trok trokken getrokken
vallen (падать) viel vielen gevallen
vangen (ловить) ving vingen gevangen
varen (плавать) voer voeren gevaren
vechten (сражаться) vocht vochten gevochten
verderven () verdierf verdierven verdorven
verdrieten (огорчать) verdroot verdroten verdroten
verdwijnen (пропадать) verdween verdwenen verdwenen
vergeten (забывать) vergat vergaten vergeten
verliezen () verloor verloren verloren
verslinden () verslond verslonden verslonden
verzwinden () verzwond verzwonden verzwonden
vinden (находить) vond vonden gevonden
vlechten (плести) vlocht vlochten gevlochten
vlieden () vlood vloden gevloden
vliegen (летать) vloog vlogen gevlogen
vlieten () vloot vloten gevloten
vouwen () vouwde vouwden gevouwen
vragen (спрашивать) vroeg, vraagde vroegen, vraagden gevraagd
vreten (пожирать) vrat vraten gevreten
vriezen (замерзать) vroor vroren gevroren
waaien (дуть) waaide, woei waaiden, woeien gewaaid
wassen (мыть) waste, wies wasten, wiesen gewassen
wassen (расти) wies wiesen gewassen
wegen (весить) woog wogen gewogen
werpen (бросать) wierp wierpen geworpen
werven (вербовать) wierf wierven geworven
weten (знать) weet wist wisten geweten
weven (ткать) weefde weefden geweven
wezen (быть) was waren geweest
wijken (отступать) week weken geweken
wijten () weet weten geweten
wijzen (показывать) wees wezen gewezen
willen (хотеть) wil wilde, wou wilden, wouden gewild
winden (обвивать) wond wonden gewonden
winnen (выигрывать) wond wonnen gewonnen
worden (становиться) word werd werden geworden
wreken (мстить) wreekte wreekten gewroken
wrijven (тереть) wreef wreven gewreven
wringen (крутить) wrong wrongen gewrongen
zeggen (говорить) zei, zegde zeiden, zegden gezegd, gezeid
zenden (посылать) zond zonden gezonden
zieden (кипеть) ziedde ziedden gezoden
zien (видеть) zag zagen gezien
zijgen () zeeg zegen gezegen
zijn (быть) ben was waren geweest
zingen (петь) zong zongen gezongen
zinken (падать) zonk zonken gezonken
zinnen () zon zonnen gezonnen
zitten (сидеть) zat zaten gezeten
zoeken (искать) zocht zochten gezocht
zouten (солить) zoutte zoutten gezouten
zuigen (сосать) zoog zogen gezogen
zuipen (пьянствовать) zoop zopen gezopen
zullen (быть должным) zal zou, zoude zouden
zwelgen () zwolg zwolgen gezwolgen
zwellen () zwol zwollen gezwollen
zwemmen (плыть) zwom zwommen gezwommen
zweren (гноиться) zwoor, zweerde zworen, zweerden gezworen
zweren (клясться) zwoer zwoeren gezworen
zwerven (бродить) zwierf zwierven gezworven
zwijgen (молчать) zweeg zwegen gezwegen

Количественное числительное. Нидерландский язык

Количественное числительное. Нидерландский язык

число произношение значение
0 nul 0
1 een 1
2 twee 2
3 drie 3
4 vier 4
5 vijf 5
6 zes 6
7 zeven 7
8 acht 8
9 negen 9
10 tien 10
11 elf 11
12 twaalf 12
13 dertien 3* + 10
14 veertien 4* + 10
15 vijftien 5 + 10
16 zestien 6 + 10
17 zeventien 7 + 10
18 achttien 8 + 10
19 negentien 9 + 10
20 twintig 2* × 10
21 eenentwintig 1 and 2* × 10
22 tweeëntwintig 2 and 2* × 10
23 drieentwintig 3 and 2* × 10
24 vierentwintig 4 and 2* × 10
25 vijfentwintig 5 and 2* × 10
26 zesentwintig 6 and 2* × 10
27 zevenentwintig 7 and 2* × 10
28 achtentwintig 8 and 2* × 10
29 negenentwintig 9 and 2* × 10
30 dertig 3* × 10
31 eenendertig 1 and 3* × 10
32 tweeëndertig 2 and 3* × 10
33 drieendertig 3 and 3* × 10
34 vierendertig 4 and 3* × 10
35 vijfendertig 5 and 3* × 10
36 zesendertig 6 and 3* × 10
37 zevenendertig 7 and 3* × 10
38 achtendertig 8 and 3* × 10
39 negenendertig 9 and 3* × 10
40 veertig 4* × 10
41 eenenveertig 1 and 4* × 10
42 tweeënveertig 2 and 4* × 10
43 drieenveertig 3 and 4* × 10
44 vierenveertig 4 and 4* × 10
45 vijfenveertig 5 and 4* × 10
46 zesenveertig 6 and 4* × 10
47 zevenenveertig 7 and 4* × 10
48 achtenveertig 8 and 4* × 10
49 negenenveertig 9 and 4* × 10
50 vijftig 5 × 10
51 eenenvijftig 1 and 5 × 10
52 tweeënvijftig 2 and 5 × 10
53 drieenvijftig 3 and 5 × 10
54 vierenvijftig 4 and 5 × 10
55 vijfenvijftig 5 and 5 × 10
56 zesenvijftig 6 and 5 × 10
57 zevenenvijftig 7 and 5 × 10
58 achtenvijftig 8 and 5 × 10
59 negenenvijftig 9 and 5 × 10
60 zestig 6 × 10
61 eenenzestig 1 and 6 × 10
62 tweeënzestig 2 and 6 × 10
63 drieenzestig 3 and 6 × 10
64 vierenzestig 4 and 6 × 10
65 vijfenzestig 5 and 6 × 10
66 zesenzestig 6 and 6 × 10
67 zevenenzestig 7 and 6 × 10
68 achtenzestig 8 and 6 × 10
69 negenenzestig 9 and 6 × 10
70 zeventig 7 × 10
71 eenenzeventig 1 and 7 × 10
72 tweeënzeventig 2 and 7 × 10
73 drieenzeventig 3 and 7 × 10
74 vierenzeventig 4 and 7 × 10
75 vijfenzeventig 5 and 7 × 10
76 zesenzeventig 6 and 7 × 10
77 zevenenzeventig 7 and 7 × 10
78 achtenzeventig 8 and 7 × 10
79 negenenzeventig 9 and 7 × 10
80 tachtig 8* × 10
81 eenentachtig 1 and 8* × 10
82 tweeëntachtig 2 and 8* × 10
83 drieentachtig 3 and 8* × 10
84 vierentachtig 4 and 8* × 10
85 vijfentachtig 5 and 8* × 10
86 zesentachtig 6 and 8* × 10
87 zevenentachtig 7 and 8* × 10
88 achtentachtig 8 and 8* × 10
89 negenentachtig 9 and 8* × 10
90 negentig 9 × 10
91 eenennegentig 1 and 9 × 10
92 tweeënnegentig 2 and 9 × 10
93 drieennegentig 3 and 9 × 10
94 vierennegentig 4 and 9 × 10
95 vijfennegentig 5 and 9 × 10
96 zesennegentig 6 and 9 × 10
97 zevenennegentig 7 and 9 × 10
98 achtennegentig 8 and 9 × 10
99 negenennegentig 9 and 9 × 10
100 honderd 100

* используется иная форма слова
† используется иное слово